In deze tekst missen namen van spullen die je nodig hebt. Vul ze in en kijk aan het eind hoeveel procent (%) je er goed hebt. Let goed op de spelling!
De volgende woorden moet je plaatsen: bodem, deksel, lepel, kookpan, beslag, bakken, bord, rvs, beslagkom, goudbruin, koekenpan, vulling, margarine. (Woorden kunnen vaker voorkomen)
Werkvolgorde pannenkoeken bakken:
1 Doe het meel + zout in de
[?] .
2 Maak er een kuiltje in met de houten
.
3 Giet de melk in het kuiltje.
4 Breek het ei in het
[?] kommetje, controleer of het goed is.
5 Doe het ei bij in de
[?] .
6 Roer vanuit het midden tot je een mooi glad
hebt. Doe er als dat nodig is wat extra melk bij.
7 Zet de
[?] met heet water op laag vuur, leg er een bord en een
[?] bovenop.
8 Maak een klontje
[?] in de
warm.
9 Giet met de juslepel beslag in de pan en draai tegelijk de pan rond tot de hele
is bedekt met beslag.
10 Leg snel wat
op de pannenkoek.
11 Laat de pannenkoek op niet te hoge vlam
tot de bovenkant droog is.
12 Keer de pannenkoek om en bak ook deze kant mooi
.
13 Houd de pannenkoek warm op het
dat je op je kookpan met heet water hebt liggen.
14 Ga door tot al je
op is.