Dat kan niet !

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

Denk eraan: ik-vorm : stam (meestal het werkwoord -en) jij/je -vorm : als jij of je achter het werkwoord komt : nooit + t iemand anders: stam + t
Snelle Jo (razen) over de snelweg.
Hij (glimlachen) wanneer hij de snelheidsmeter (bekijken) .
'Honderdveertig, honderdvijftig', (zeggen) hij tevreden.
Maar de auto (kunnen) nog veel sneller.
'Honderdzestig, honderdzeventig', (roepen) hij enthousiast.
'Wat een goede auto (hebben) ik, zeg!'
Even later (horen) hij echter een sirene.
Het (duren) niet lang of Snelle Jo (staan) aan de kant van de weg.
'En', (grommen) de dikke agent, 'meneer (vinden) het niet nodig de verkeersregels te respecteren?'
Snelle Jo (kuchen) nerveus.
'Ik (zullen) een bon voor u uit moeten schrijven. U (rijden) honderzeventig kilometer per uur waar u nauwelijks hondertwintig (mogen) rijden.'
'Dat (kunnen) niet', (zeggen) zegt Snelle Jo. 'Ik (kunnen) onmogelijk honderdzeventig kilometer per uur gereden hebben, want ik (bezitten) deze auto pas een half uur !'