Vul het juiste aanwijzende (deze, die, dit, dat) of betrekkelijke (die, dat, wat) voornaamwoord in.

Invuloefening

Vul de gaten in. Druk dan op "Antwoord controleren" om je antwoorden te controleren. Je kan ook op de ?-knop drukken om hulp te krijgen als je het antwoord echt niet weet.
1. De leerling doet iets niet deugt.

2. Liefde is het mooiste ik ken.

3. Hij was te laat, ik erg vervelend vond.

4. boek hier heb ik nog niet gelezen, maar boek daar heb ik wel al gelezen.

5. leerlingen hier hebben veel meegemaakt, maar leerlingen daar hebben nog veel ergere dingen meegemaakt.

6. Mijn boek is dikker dan van mijn broer. Onze auto is ouder dan van de buren.

7. Ik weet alleen : je moet antwoorden. Hij geeft geen antwoord en is heel onbeleefd.

8. Liefde is het onderwerp we vandaag bespreken.

9. Het beste je kan doen, is onmiddellijk naar de dokter gaan.

10. Mijn idool komt niet, ik betreur.