Vul de juiste vorm van werkwoord in , tegenwoordige tijd. werkwoorden 3 na woordpakket 7

Vul de juiste werkwoordsvorm in. Tegenwoordige tijd.
© Jan Aerts 2008

Klik hier voor meer uitleg
krant.gif



Marlies (geven) Jan een stomp.
De koe (bloeden) aan haar achterpoot.
Herman (verlaten) zachtjes de kamer.
Tussen de oude spullen (vinden) hij een zilveren munt.
(zorgen) jij volgende week voor mijn planten ?
Ik (planten) een boompje in de schooltuin.
Ik (vergissen) me steeds bij die som.
(halen) je vader jou op uit school ?
Ruud (branden) zijn vingers aan de pan.
Ik (praten) tegen de poes als ik alleen ben.
De kinderen (lopen) in een rij naar het zwembad.
Zijn zusje (zitten) in de derde klas.
Mijn oma (snijden) de taart in stukken.
Mijn oom en tante (wonen) in Antwerpen.
Die jongen (worden) duizelig.