Een wetenschap die alles wat met de kosmos of met het heelal te maken heeft. | Kosmografie. |
In het Oudgrieks betekent kósmos | aarde, heelal, kosmos. |
Gráphein betekent | schrijven. |
Wetenschap slaat op bepaalde vormen van menselijke kennis, | het proces om hiertoe te komen en de organisatie waarbinnen deze kennis wordt vergaard. |
Het deel van de maatschappij dat zich uitdrukkelijk ten doel heeft gesteld systematisch kennis te verwerven. | De wetenschappelijke wereld. |
Wetenschap en technologie zijn bepalende elementen van de moderne geïndustrialiseerde samenleving. | Hierdoor beïnvloeden maatschappij, techniek en wetenschap elkaar sterk. |
Wetenschap wordt beschouwd als gedragspatroon waarmee de mens | zich controle over zijn omgeving verschaft. |
Wetenschap wordt gezien als zowel theoretische kennis en technologie als de toepassing van theoretische kennis | bij het oplossen van praktische problemen. |
Wetenschap wordt gekenmerkt door de vorm van haar beweringen - universele wetmatige beweringen, | bij voorkeur in wiskundige taal gesteld. |
Wetenschap kan worden gedefinieerd aan de hand van haar methodenleer: | empirische door middel van experimentele procedures. |
Het heelal of universum in de astronomie ofwel de kosmos in de kosmologie zijn synoniemen voor alle materie en energie | binnen het gehele ruimte-tijdcontinuüm waarin wij bestaan. |
Algemeen wordt aangenomen dat het heelal is ontstaan volgens de | bigbangtheorie. |
Volgens de bigbangtheorie is het heelal | ongeveer 13,75 miljard (± 1%) jaar geleden ontstaan. |
Het zichtbare heelal omvat dat deel van het heelal | waarvan sinds het "begin der tijden" licht ons heeft kunnen bereiken. |
Omdat de snelheid van het licht eindig is, is ook het zichtbare heelal gemeten vanaf het "begin der tijden" | eindig. |
Het theoretische heelal omvat de theoretische modellen die in de kosmologie een mogelijke structuur beschrijven waarin het zichtbare heelal wellicht 'ingebed' is. Deze theoretische modellen worden behandeld in | bv. de verschillende snaartheorieen en de theorie over een mogelijk multiversum. |
De Belgische astronoom Georges Lemaître introduceerde in 1927 de theorie dat het universum uitdijt. Dat verklaarde waarom ver van ons verwijderde | sterrenstelsels een roodverschuiving vertoonden. |
De Amerikaanse astronoom Edwin Hubble vond het experimenteel bewijs voor Lemaîtres theorie. Hij bewees dat alle sterrenstelsels zich van ons verwijderen met | een snelheid proportioneel tot de afstand ten opzichte van ons. |
Penzias en Wilson ontdekten namelijk de achtergrondstraling | die werd voorspeld door de oerknaltheorie. |
Het zichtbare heelal is opgebouwd uit grote groepen superclusters en clusters, die samen met slierten sterrenstelsels (filamenten) een draderig netwerk | vormen waartussen zich enorme superholtes bevinden. |
Clusters zijn opgebouwd uit | honderden tot duizenden sterrenstelsels. |
Een cluster kan een diameter hebben van wel enkele tientallen | miljoenen tot honderden miljoenen lichtjaren. |
De Aarde bevindt zich dichtbij het centrum van het zonnestelsel, op ongeveer 150 miljoen kilometer | ofwel 8 lichtminuten van een gele dwerg die bekend staat als de Zon. |
De Aarde draait rond de Zon met een gemiddelde snelheid van | 30 km/s. De omwenteling is voltooid na één jaar. |
De Aarde bevindt zich op ongeveer 15 à 20 miljard kilometer ofwel 14 à 18 lichtuur van de grens van het zonnestelsel, | ook genaamd de heliopauze waar de interstellaire ruimte begint. |
Ons zonnestelsel bevindt zich in de Lokale Bel, een opening in het interstellaire gas met een dichtheid van slechts 1/10 van de omgeving. | Veroorzaakt door miljoenen jaar oude explosies van supernova's die gas en stof in de buurt wegbliezen. |
De lokale bel heeft een diameter van 600 tot 800 lichtjaar, | en de Zon ligt op ongeveer 90 lichtjaar van de rand ervan. |
Het zonnestelsel bevindt zich op ongeveer 30 000 lichtjaren van het centrum van de melkweg, | Aan de rand van een van zijn spiraalarmen, met name de Orion-arm. |
De dichtstbijzijnde buur van ons zonnestelsel is de ster | Proxima Centauri op een afstand van 4,2 lichtjaar. |
Het zonnestelsel draait rond het centrum van de melkweg met een snelheid van | 782 460 kilometer per uur (dat is gemiddeld 217,35 km/s). |
De omwenteling van ons zonnestelsel rond het centrum van de melkweg is | voltooid na 226 miljoen jaar. |
De melkweg is ongeveer | 100 000 lichtjaar in doorsnee. |
Rond de melkweg draaien 14 dwergstelsels, de meest bekende is | de Magelhaense wolken. |
De melkweg en zijn satellieten maken deel uit van de Lokale Groep, een cluster van zo’n 30 à 40 sterrenstelsels | gespreid over een diameter van 10 miljoen lichtjaar. |
Het dichtstbijzijnde grote sterrenstelsel t.o.v. de melkweg is de | Andromedanevel op een afstand van 2,2 miljoen lichtjaren. |
De Lokale Groep maakt deel uit van de Canes Venaticiwolk, | een cluster met een doormeter van 75 miljoen lichtjaar. |
De Canes Venaticiwolk maakt samen met de Virgocluster en enkele andere clusters deel uit van de Virgosupercluster of Lokale Supercluster, | die meer dan 10.000 melkwegstelsels bevat en een doorsnede van 250 miljoen lichtjaar heeft. |
De Lokale Supercluster maakt deel uit van de Grote Muur, ontdekt in 1989, een aaneenrijging van talrijke superclusters. De afmetingen zijn gigantisch: | 500 miljoen lichtjaar lang en 300 miljoen lichtjaar breed. |
Naast de Grote Muur zijn er nog andere “muren” De superclusters en muren vormen een draderig netwerk van filamenten, | waartussen zich enorme superholtes bevinden. |
Geologie of aardkunde. Bestudeert de Aarde, haar geschiedenis en de | processen die haar vormen en gevormd hebben. |
Wetenschappers die de geologie als vakgebied hebben. | Geologen. |
Aardrijkskunde of geografie is een wetenschappelijke discipline die zich bezighoudt met het bestuderen van het aardoppervlak, het in kaart brengen van vormen van bv. cultuur, het plantenleven en de dierenwereld, | gebruik van het milieu en verkeer en het beschrijven van het landschap overal op de wereld. |
Astronomie of sterrenkunde is een wetenschap. | Houdt zich bezig met de observatie en de studie van alle fenomenen buiten de atmosfeer van de Aarde. |
Een verzameling sterren die ogenschijnlijk een figuur vormt als men ze door lijnen zou verbinden is een | sterrenbeeld. |
De toegepaste wetenschap die zich bezig houdt met het meten van land, meer precies, de onderlinge positie van punten op het aardoppervlak is | de landmeetkunde. |
De wetenschap en techniek om geografische ruimtegebonden informatie met analoge en digitalen middelen in kaarten vast te leggen. | De cartografie. |
De samensteller van geografische kaarten en aanverwante media. | De cartograaf. |
Het zonnestelsel bestaat uit de Zon en de hemellichamen | die door de zwaartekracht aan de Zon gebonden zijn. |
Ons zonnestelsel telt | acht planeten. |
Een holte in de Orionarm van ons Melkwegstelsel. | De Lokale bel. |
De lokale bel wordt omringd door een “stofmuur” van absorberend, koud gas, ontstaan op de grens van de lokale bel en de | opdringende zogenaamde Loop 1 superbel. |
De Melkweg is de naam voor het spiraalvormige sterrenstelsel van gemiddelde grootte, | waarin ons zonnestelsel zich bevindt. |
De halo. Een 'bolvormige ruimte' om de Melkweg heen. Daarin bevinden zich relatief kleine bolvormige sterrenhopen, | elk bestaande uit zo'n 100.000 zeer oude sterren. |
De verzamelnaam voor de groep van sterrenstelsels waartoe ook onze eigen Melkweg behoort. | De Lokale Groep. |
De Lokale Groep bevat meer dan 40 sterrenstelsels; | de diameter is ongeveer 10 miljoen lichtjaar. |
Tot de Lokale Groep behoren twee grotere spiraalvormige sterrenstelsels, onze eigen Melkweg en de Andromedanevel, die elk met een aantal kleinere sterrenstelsels | een eigen subgroep in het systeem uitmaken. |
De Canes Venaticiwolk (of M94-groep) is een wolk van clusters van sterrenstelsels, | vernoemd naar het sterrenbeeld Canes Venatici (Jachthonden). |
De Virgosupercluster of Lokale Supercluster is de supercluster | waar de Lokale Groep – met daarin onze Melkweg – deel van uitmaakt. |
Een aaneenrijging van verschillende superclusters. | De Grote Muur. |
De Grote Muur, een aaneenrijging van verschillende superclusters is 500 miljoen lichtjaar lang, | 300 miljoen lichtjaar breed en 15 miljoen lichtjaar dik. |
De grootste bekende heelalstructuur, ontdekt in 2003, bijna 1 miljard lichtjaar van ons verwijderd. Hij heeft een lengte van 1,37 miljard lichtjaar. | De Grote Muur van Sloan. |
De term die gebruikt wordt om alle materie en energie, die zich tussen de sterren in een sterrenstelsel bevindt, aan te duiden. | Interstellair medium. |
De wetenschap die de globale structuur en de evolutie van het heelal bestudeert. | De kosmologie. |
Een beschaving in de oudheid (3300-1300 v.Chr.), met een bloeitijd van 2600–1900 v.Chr. die zich uitstrekte in een gebied langs de Indus en de Ghaggar-Hakra rivier, thans in Noordwest-India en deels Pakistan. | De Indusbeschaving. |
Een beschaving die rond 3300 v.Chr. is ontstaan langs de Nijl en die pas ten onder ging in 332 v.Chr., na de verovering van Egypte door Alexander de Grote. | Het Oude Egypte. |
Het gebied tussen de rivieren Tigris en Eufraat met een prehistorie tot 3500 v.Chr. en historisch gegroeid vanaf dan tot ca. 1300 v.Chr. | Mesopotamië of Tweestromenland. |
De cultuurregio op het Balkanschiereiland en op de eilanden in de Egeïsche Zee, waaraan sinds 3000 v.Chr. rijke hoogstaande culturen voorafgingen, zoals de Minoïsche en de Myceense beschaving. | Het Oude Griekenland. |
Een hemellichaam dat zich in tegengestelde richting beweegt ten opzichte van de meerderheid van de naburige hemellichamen | is retrograad. |
De beweging die de draaias van een roterend voorwerp maakt onder invloed van een uitwendige kracht heet | precessie. |
De aardequator maakt tegenwoordig een hoek van ongeveer 23,5 graden | met de ecliptica. |
De as waar rond de Aarde dagelijks draait is | de aardas. |
De periode van de precessie van de Aarde | is 26.000 jaar. |
Omdat de Aarde steeds een andere zijde naar de zon keert | ontstaan dag en nacht. |
De aardas loopt door het | zwaartepunt van de Aarde. |
De punten waar de aardas door het aardoppervlak gaat heten | de geografische noordpool en de zuidpool. |
De beïnvloeding van een andere beschaving door de Griekse beschaving, zonder dat het de andere cultuur helemaal in zich opnam of de vermenging van Griekse en oosterse en Midden-Oosterse beschaving noemt men | hellenisme. |
De periode waarin het hellenisme overheerste begon na de veroveringen | van Alexander de Grote. |
De leer dat de Aarde het centrum van het zonnestelsel en/of het universum is en dat de Zon en andere hemellichamen om de Aarde heen draaien. | Het geocentrisme. |
Een landstreek in de Oudheid langs de westkust van Klein-Azië. | Ionië. |
Het gedeelte van de wijsbegeerte dat de stoffelijke wereld tot Zijn ideeën werden verworpen ten gunste van de theorie van Plato en Aristoteles voorwerp van studie heeft is de | natuurfilosofie. |
Een Grieks filosoof en astronoom die de natuurwetenschappelijke traditie van Ionië voortzette. Anaxagoras "heerser over de pleinen", | met andere woorden iemand die welbespraakt is) (500 v.Chr. - 428 v.Chr.). |
Een Grieks astroloog, astronoom, geograaf, wiskundige en muziektheoreticus die leefde te Alexandrië en die een uitgebreide samenvatting van de astrologie van zijn tijd schreef. | Claudius Ptolemaeus. |
Ptolemaeus zijn opvattingen over astronomie, bekend als het "Stelsel van Ptolemaeus", hebben meer dan 1400 jaar, tot ver na de middeleeuwen, de wetenschap in West-Europa en Arabië beheerst. | Zijn opvattingen over astronomie: geocentrisch beeld van het zonnestelsel. |
Het heliocentrisme gaat ervan uit dat de Zon het middelpunt van het universum is, waar alles om heen draait, | of het middelpunt van het zonnestelsel, waar de planeten omheen draaien. |
Aristarchus van Samos (310 v.Chr. - 230 v.Chr.) was een Grieks astronoom. Was de eerste die een heliocentrisch model van de "kosmos" voorstelde en wel gebaseerd op beredeneerde gronden. | Zijn ideeën werden verworpen ten gunste van de theorie van Plato en Aristoteles en, een half millennium later, van Ptolemaeus. |
Een Oud-Griekse wiskundige, natuurkundige, ingenieur, uitvinder en sterrenkundige die leefde van 287 - 212 v.Chr. | Archimedes. |
Nicolaas Copernicus, (19 februari 1473 – 24 mei 1543) was een Poolse, etnisch Duitse kanunnik en een belangrijk wiskundige, arts, jurist en sterrenkundige uit het Koninkrijk Polen. | Bekend geworden door zijn heliocentrische theorie over het zonnestelsel. |
Wetenschap gebaseerd op ervaring en/of proefondervindelijke uitkomsten. | Empirische wetenschap. |
Publiceerde in 1588 zijn boek De Mundi Aetherei Recentioribus Phaenomenis. Daarin beschreef hij een universum met de Aarde als middelpunt van de kosmos. Om de Aarde draaiden de maan en wat verder weg de Zon in perfecte cirkelbanen. Om de Zon draaiden de planeten. | Tycho Brahe. |
Duits astronoom, astroloog, wis- en natuurkundige, die vooral bekend werd door zijn studie van de hemelmechanica en met name de berekening van de planeetbewegingen. Was een pionier van de optica en de kristallografie. | Johannes Kepler. |
De wetenschap die zich bezighoudt met de observatie en de studie van alle fenomenen buiten de atmosfeer van de Aarde. | De astronomie. |
Een Italiaans natuurkundige, astronoom, wiskundige en filosoof. Hij was hoogleraar in Pisa (1589-1592) en Padua (1592-1610). | Galileo Galilei (Pisa, 15 februari 1564 - Arcetri (Florence), 8 januari 1642). |
De wet van de traagheid, kracht verandert de beweging, actie = reactie. | Zijn de 3 wetten van Newton. |
Hij staat bekend als de ontdekker van het feit dat de Zon onderdeel is van de Melkweg, een platte schijf van sterren. Ook ontdekte hij op 13 maart 1781 de planeet Uranus. In datzelfde jaar kreeg hij de Copley Medal. | Friedrich Wilhelm Herschel, (15 november 1738 – 25 augustus 1822) was een Britse componist, organist, muziekleraar en astronoom van Duitse afkomst. |
De wetten van de mechanica, of de natuurkunde in het algemeen, niet afhankelijk mogen zijn van de snelheid die een waarnemer heeft ten opzichte van andere waarnemers. | Het centrale idee van relativiteitstheorie. |
Bekend vanwege de twee relativiteitstheorieën: de speciale relativiteitstheorie van 1905 en de algemene relativiteitstheorie van 1915 en volgende jaren, die de speciale relativiteitstheorie uitbreidt door ook plaats in te ruimen voor de zwaartekracht. | Albert Einstein. |
Een aantrekkende kracht die twee massa's op elkaar uitoefenen. | Zwaartekracht. |
Lichtsnelheid. De snelheid waarmee het licht en andere elektromagnetische straling zich voortplant. | In vacuüm heeft de lichtsnelheid voor alle frequenties (in SI-eenheden) de waarde: c = 299 792 458 m/s. |
Kreeg bekendheid vanwege zijn studie naar de eigenbeweging van sterren. Hij ontdekte dat er twee stromen, tegengesteld aan elkaar, waren. Dit was de basis voor het bewijs dat de melkweg roteert. | Jacobus Cornelius Kapteyn (Barneveld, 19 januari 1851 – Amsterdam, 18 juni 1922) was een Nederlandse astronoom. |
Berekende dat het middelpunt van de melkweg op een afstand van 30.000 lichtjaar van de Aarde ligt in het sterrenbeeld Sagittarius en dat een omwenteling om dit middelpunt 200 miljoen jaar duurt. De massa van de melkweg werd door door hel berekend en hij kwam uit op 100 miljard keer de massa van de Zon. In 1950 opperde hij de hypothese dat kometen een gemeenschappelijke oorsprong hadden. Tegenwoordig heet die oorsprong de Oortwolk. Een andere belangrijke bijdrage was dat hij aantoonde dat het licht van de Krabnevel gepolariseerd was door van synchrotronstraling, iets wat door Iosif Samuilovich Shklovskii was voorspeld. | Jan Hendrik Oort (Franeker, 28 april 1900 – Leiden, 5 november 1992) was een Nederlandse astronoom. |
Zijn belangrijkste wetenschappelijke bijdragen leverde hij aan de algemene relativiteitstheorie en aan de kosmologie door zijn hypothese van het uitdijende heelal (1927) en als grondlegger van de oerknaltheorie (1931). | Georges Henri Joseph Edouard Lemaître (Charleroi, 17 juli 1894 – Leuven, 20 juni 1966) was een Belgische katholieke priester, astronoom, kosmoloog, wiskundige en natuurkundige. |
Kon in 1923 aantonen dat de waargenomen 'nevels' afzonderlijke sterrenstelsels waren, waarmee bewezen werd dat het heelal veel groter was dan aanvankelijk gedacht. Een van zijn belangrijkste ontdekkingen (1929) was dat er een verband bestond tussen de roodverschuiving van verre sterrenstelsels en hun afstand tot de Aarde. Hiermee werd de theorie aannemelijk gemaakt dat het heelal uitdijde. | Edwin Powell Hubble (Marshfield, 20 november 1889 – San Marino, 28 september 1953) was een Amerikaans astronoom en kosmoloog. |
De benaming van de kosmologische theorie die op basis van de algemene relativiteitstheorie veronderstelt dat 13,7 miljard jaar geleden het heelal ontstond uit een enorm heet punt (ca. 1028°C), met een oneindig grote dichtheid, ofwel een singulariteit. | Oerknal of Big Bang. |
Tegelijkertijd met de oerknal zouden | ruimte en tijd zijn ontstaan. |
Er zijn vier belangrijke argumenten voor het ontstaan van het heelal uit een oerknal: | 1. Spectroscopische waarnemingen van sterrenstelsels duiden erop dat het heelal uitdijt. |
Er zijn vier belangrijke argumenten voor het ontstaan van het heelal uit een oerknal: | 2. De kosmische achtergrondstraling die in 1965 door Arno Penzias en Robert Wilson is waargenomen, lijkt van alle kanten te komen. |
Er zijn vier belangrijke argumenten voor het ontstaan van het heelal uit een oerknal: | 3. De oerknaltheorie beschrijft nauwkeurig de verhouding van lichte elementen als waterstof en helium, zoals die wordt aangetroffen in de alleroudste sterren, voorafgaand aan de vorming van helium door kernfusie in sterren. |
Er zijn vier belangrijke argumenten voor het ontstaan van het heelal uit een oerknal: | 4. Uit de algemene relativiteitstheorie van Einstein kan een oerknal worden afgeleid, mits de materie in het heelal homogeen verspreid is. |
Een punt met een oneindig klein volume en een oneindige grote dichtheid waar ruimte-tijd zo sterk gekromd is, dat ruimte en tijd feitelijk ophouden te bestaan. Dit heeft onder meer tot gevolg dat ook de in de gewone natuurkunde geldende wetten in een singulariteit niet meer geldig zijn. | Een singulariteit. |
Een gebied waaruit niets, zelfs licht niet, kan ontsnappen, vanwege de extreme vervorming van de ruimtetijd door de zwaartekracht van een zeer compacte enorme massa. | Zwart gat. |
Rond een zwart gat is er een denkbeeldig oppervlak dat als grens optreedt, vanwaar licht nog net aan de zwaartekracht van het zwarte gat kan ontsnappen. | De waarnemingshorizon. |
Een zwart gat wordt beschreven door slechts drie parameters: | 1. massa, 2. elektrische lading, 3. impulsmoment. |
De meeste zwarte gaten zijn de overblijfselen van | hypernova- of supernova-explosies. |
Een elementair deeltje is een deeltje dat niet te splitsen valt in andere deeltjes. Elektronen, neutrino's en quarks zijn elementaire deeltjes, evenals de zwaardere versies van het elektron en het neutrino, | de krachtvoerende deeltjes, en hun antideeltjes. |
Een natuurkundige theorie die het gedrag van materie en energie met interacties van kwanta op atomaire en subatomaire schaal beschrijft. | Kwantummechanica. |
Een apparaat waarin geladen deeltjes tot hoge energieniveaus gebracht worden door ze te versnellen tot snelheden in de buurt van de lichtsnelheid. | Deeltjesversneller. |
CERN, een Europese organisatie die | fundamenteel onderzoek doet naar elementaire deeltjes. |
Fermilab. Amerikaanse nationale onderzoekscentrum dat gespecialiseerd is in hoge energie fysica. Het werd in 1967 opgericht en bevindt zich | in de buurt van Chicago. Het is genoemd naar de natuurkundige Enrico Fermi. |
Een theorie die poogt de vier fundamentele natuurkrachten in de natuurkunde (de elektromagnetische kracht, de sterke en zwakke kernkracht en de zwaartekracht) in één universele omvattende theorie onder te brengen. | Snaartheorie of stringtheorie. |
De fysica van het elektromagnetische veld: een vectorveld dat heel de ruimte beslaat en bestaat uit twee componenten: het elektrische veld en het magnetische veld. | Elektromagnetisme. |
De sterke (kern)kracht of sterke wisselwerking. Beïnvloedt alleen quarks en antiquarks en is verantwoordelijk voor het samenbinden van quarks | zodat deze hadronen kunnen vormen zoals protonen en neutronen. |
De zwakke kernkracht of zwakke kracht of zwakke wisselwerking. In het standaardmodel van de deeltjesfysica wordt de zwakke kernkracht toegeschreven | aan de uitwisseling van de zware W- en Z-bosonen. |
De kleinste lengte in onze kosmos.Is gelijk aan de vierkantswortel van het product van de gravitatieconstante (G) en de planckconstante (h) gedeeld door de derdemacht van de lichtsnelheid (c): | Plancklengte of kwantumlengte. |
Materie in het heelal, die niet zichtbaar is met optische middelen en dus niet te detecteren via de elektromagnetische straling die ons op Aarde bereikt. | Donkere materie. |
Een hypothetische kracht die de zwaartekracht opheft. | Antizwaartekracht. |
De theorie dat het ontluikende heelal een fase van exponentiële uitbreiding heeft doorgemaakt als gevolg van vacuüm-energie met negatieve druk. | Kosmische inflatie. |
Volgens de oerknaltheorie ontstonden de eerste elementen, | waterstof en helium, vlak na de oerknal. |
Supernova. Het verschijnsel waarbij een ster op spectaculaire wijze explodeert: | een supernova-uitbarsting is herkenbaar aan de enorme hoeveelheid licht die erbij wordt uitgestraald. |
Een chemische reactie waarbij er energie vrijkomt | heet exo-energetisch of is exotherm. |
Een hypothetische ster die ontstaat wanneer een witte dwerg zo ver afkoelt dat er geen warmte en licht meer wordt uitgezonden. | Zwarte dwerg. |
Een chemisch element met een atoomnummer groter dan 92 (uranium). | Transuraan. |
De halveringstijd en de vervaltijd. | Geven meestal aan wat de tijd is die een instabiel en exponentieel vervallend deeltje nodig heeft om tot de helft van zijn activiteit of straling te komen. |
Een nog onbekende vorm van energie in het heelal die verantwoordelijk is voor de versnelling van de uitdijing van het universum. | Donkere energie. |
Het verschijnsel in de astronomie en de natuurkunde dat het spectrum van uitgezonden licht of andere elektromagnetische straling bij ontvangst naar "rood" verschoven is, dat wil zeggen in de richting van de langere golflengten (lagere frequenties). | Roodverschuiving. |
Het proces waarbij erfelijke eigenschappen binnen een populatie van organismen veranderen in de loop van de generaties als gevolg van genetische variatie, voortplanting en natuurlijke selectie. | Evolutietheorie. |
De religieus geïnspireerde opvatting dat het universum en de Aarde maar ook alle planten en dieren alsmede de mens hun ontstaan te danken hebben aan een bijzondere scheppingsdaad. | Creationisme. |
Een creationistische beweging die de opvatting verbreidt dat bepaalde karakteristieken van het heelal en organismen het best worden verklaard als het werk van een intelligente "ontwerper". | Intelligent design. |
Het begrip wereldbeeld, wereldbeschouwing of maatschappijbeeld. Het algemene idee, dat de mensen hebben over de wereld, waarin we leven. | Dit kan zijn het geheel aan op- en misvattingen omtrent het eigen bestaan van de mens, van de wereld en of van eventuele religieuze opvattingen kan hieronder worden gerekend. |
Boeddhistische kosmologie. De boeddhistische kosmos bestaat uit drie sferen en beslaat | een periode zonder aanwijsbaar begin, en zonder toekomstig einde. |