KOSMOGRAFIE

Astronomische eenheid

De astronomische eenheid (AE, Engels: AU) is een afstandsmaat die vrijwel gelijk is aan de gemiddelde afstand tussen de aarde en de zon. Een astronomische eenheid is ongeveer gelijk aan 150 miljoen kilometer; de meest recente metingen geven als precieze waarde: 149.597.870.691 meter (± 6 meter). Deze maat wordt in de astronomie gebruikt om afstanden in de ruimte aan te duiden, waardoor deze worden vergeleken met de "straal" van de baan van de aarde om de zon.
Waar de grootste nauwkeurigheid nodig is, zoals in de interplanetaire ruimtevaart, zou een omschrijving "gemiddelde afstand aarde-zon" te weinig houvast geven. De aardbaan vervormt namelijk geleidelijk, onder invloed van de aantrekkingskracht van de andere planeten. Momenteel is de gemiddelde afstand aarde-zon ongeveer 16 km groter dan een astronomische eenheid, en die waarde vermindert met ongeveer 80 meter per jaar - de aardbaan "krimpt" (dit zijn gemiddelden over enkele eeuwen). Een complicatie is ook dat de aardbaan geen cirkel is maar een ellips, waardoor de afstand aarde-zon behoorlijk varieert.
In de sterrenkunde is de astronomische eenheid daarom anders gedefinieerd, en wel via de derde wet van Kepler: Stel je een virtueel object met een infinitesimale massa voor dat in een cirkelbaan om de zon draait. De hoeksnelheid zal afhangen van de baanstraal. Als de hoeksnelheid exact 0,01720209895 radialen per dag bedraagt (= k, de zogeheten gravitatieconstante of Constante van Cavendish), heeft de baan per definitie een straal van 1 AE.
Andere eenheden voor grote afstanden in de ruimte zijn lichtjaar en parsec.

Voorbeelden:
Pluto bevindt zich op 39,5 AE van de zon.
Jupiter staat 5,2 AE van de zon.
De maan staat op 0,0026 AE van de aarde

Omrekeningen:
1 lichtjaar = 63.241 AE
1 AE = 149.597.870,691 ± 0,006 km
1 AE = 8,317 lichtminuten
1 AE = 499 lichtseconden
1 parsec = 206.265 AE


Lichtjaar

Een lichtjaar, symbool ly (lightyear), is een lengtemaat die wordt gebruikt in de astronomie. Een lichtjaar is geen eenheid van tijd. Het is de afstand die licht aflegt in een periode van één jaar volgens de aardse kalender: ongeveer 9,46 × 1015 meter (9,46 petameter). Om precies te zijn is een lichtjaar gedefinieerd als de afstand die een foton zou afleggen in vrije ruimte, oneindig ver weg van elk zwaartekrachtsveld en magnetisch veld in één Juliaans jaar (365,25 dagen van elk 86.400 seconden). Omdat de lichtsnelheid in vacuüm per definitie exact gelijk is aan 299.792.458 m/s is een lichtjaar exact gelijk aan 9.460.730.472.580.800 m.
Het lichtjaar wordt vaak gebruikt om de afstand tot sterren, sterrenstelsels en andere objecten in het heelal aan te duiden. In de astronomie wordt voor zulke afstanden echter vaker de parsec gebruikt, die gedefinieerd is als de afstand op welke een object een parallax van één boogseconde genereert als het geobserveerde object zich één astronomische eenheid zou verplaatsen loodrecht op de zichtlijn van de waarnemer. Een parsec is ongeveer gelijk aan 3,26 lichtjaar. De voorkeur wordt gegeven aan de parsec omdat deze gemakkelijker kan worden afgeleid uit en vergeleken met gegevens uit observaties. Bij het algemene publiek buiten wetenschappelijke kringen wordt de term lichtjaar echter vaker gebruikt.

Een lichtjaar is ook gelijk aan 63.241 astronomische eenheden (AE).
Eenheden gerelateerd aan het lichtjaar zijn de lichtminuut en lichtseconde, de afstand die het licht aflegt in vacuüm in respectievelijk één minuut en één seconde. Een lichtminuut is gelijk aan 17.987.547.480 m. Omdat licht per seconde een afstand van 299.792.458 m aflegt, is een lichtseconde gelijk aan 299.792.458 m.

Enkele feiten
  1. De afstand tussen de aarde en de maan is ongeveer 1,3 lichtseconde.
  2. Het licht doet er 8 minuten en 20 seconden over om van de zon naar de aarde te reizen (een afstand van 1,58 × 10-5 lichtjaar).
  3. Het ruimtevaartuig dat het verst van ons verwijderd is, Voyager 1, was 13 lichtuur (slechts 1,5 × 10-3 lichtjaar) van ons verwijderd in september 2004. De Voyager heeft er 27 jaar over gedaan om die afstand af te leggen.
  4. De dichtstbijzijnde ster na onze zon, Proxima Centauri, is 4,22 lichtjaar van ons verwijderd.
  5. Het centrum van ons sterrenstelsel, de melkweg, is ongeveer 28.000 lichtjaar weg. De diameter van de melkweg is ongeveer 100.000 lichtjaar.
  6. Het dichtstbijzijnde grote cluster, het Virgocluster, is ongeveer 60 miljoen lichtjaar weg.
  7. Het zichtbare deel van het heelal heeft een straal van ongeveer 46 miljard lichtjaar, hoewel het licht van de rand van het zichtbare deel van het heelal 13,7 miljard jaar geleden werd uitgezonden (de leeftijd van het heelal). De getallen verschillen omdat in de loop van de tijd het heelal is uitgedijd.


Magnitude

Magnitude betekent letterlijk grootte of omvang. In de geologie is het gebruik bekend in de frase "magnitude op de Schaal van Richter" om de sterkte van een aardbeving aan te geven. Dit artikel gaat in op het begrip magnitude in de astronomie. Het dubbele sterrenstelsel Sirius heeft een magnitude van -1,46.De magnitude van een ster is een getal dat de helderheid van een ster aangeeft. De (schijnbare) helderheid van sterren werd in de oudheid reeds aangegeven met getallen: de helderste sterren kende men de magnitude of grootte 1 toe en de zwakste de magnitude 6. Een klein getal betekent dus een grote helderheid. Te onderscheiden zijn de schijnbare helderheid (zoals wij deze waarnemen) en de absolute helderheid ofwel de helderheid die een ster zou hebben als ze op een afstand van 10 parsec stond. Later heeft men deze helderheidsschaal uitgebreid en verfijnd, waarbij afgesproken is dat een verschil in magnitude van 5 overeenkomt met een helderheidsverhouding van een factor 100. De magnitude is dus een logaritmische schaal waarbij een verschil in magnitude van 1 overeenkomt met een helderheidsverhouding van 2,512. Enkele hemellichamen zijn zo helder dat hun magnitude negatief is. De zon heeft op een onbewolkte dag een magnitude van -26,5, wat men ook noteert als -26m,5 of -26,5 mag, de volle maan heeft op een heldere nacht een magnitude van -12,5. De planeten variëren in helderheid, afhankelijk van hoever ze van de aarde afstaan en hun schijngestalte.

Verschillende soorten magnitude
Men dient onderscheid te maken tussen de schijnbare helderheid van een ster en de absolute helderheid. De absolute helderheid van een ster, die direct samenhangt met de lichtkracht, is de helderheid die een ster zou hebben als deze op een afstand van 10 parsec (is gelijk aan 32,6 lichtjaar) stond. Zo heeft de zeer heldere ster Sirius (8,7 lichtjaren) een schijnbare magnitude van -1,46 en een absolute magnitude van (+) 1,43 (op een bijna 4 maal zo grote afstand zou hij bijna 16 maal zo zwak zijn, wat de magnitude bijna 3 hoger zou maken). Onze zon zou een absolute magnitude van + 4,88 hebben en daarmee een onopvallende maar nog wel met het blote oog zichtbare ster zijn. Er wordt ook onderscheid gemaakt tussen visuele- en fotografische magnitude, sterren hebben verschillende kleuren (zie ook spectraalklasse) en het blote oog heeft zijn maximale gevoeligheid in het geel, terwijl fotografische platen meer gevoelig zijn voor blauw en violet. Een blauwe ster zal in verhouding dus helderder lijken op een fotografische plaat. Voor objecten binnen ons zonnestelsel, zoals planetoïden is de absolute helderheid gedefinieerd als de helderheid wanneer het object op precies één A.E. van de zon zou staan.

Zichtbaarheid
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen sterren tot een bepaalde magnitude met het blote oog gezien worden. In een stad met veel lichtvervuiling zullen misschien sterren tot een grensmagnitude 2 gezien kunnen worden, op een hoge bergtop ver van alle omgevingslicht is de grensmagnitude ongeveer 6. Dit is geen absolute grens, het hangt ook van de waarnemer zelf af en zelfs van de manier van kijken. De gele vlek in het centrum van het gezichtsveld is minder gevoelig voor licht dan de gebieden met staafjes er naast, maximale gevoeligheid wordt bereikt door net "naast" het object te kijken. Dit noemt men ook wel "perifeer waarnemen".

Perifeer waarnemen
Een zeer belangrijke techniek bij het waarnemen van zwakke objecten is “perifeer waarnemen”. Hierbij kijk je niet recht naar een object, maar even iets ernaast. Op deze manier zul je veel zwakkere objecten kunnen zien. Om dit goed te kunnen doen zul je wat moeten experimenteren. Iedereen heeft een andere richting die hij of zij op moet kijken om het beste zwakke objecten waar te kunnen nemen. De een rechtsboven, de ander rechtsonder, enzovoort. Door ervaring op te doen zul je deze techniek steeds beter toe kunnen passen. De techniek van perifeer waarnemen is erop gebaseerd dat er zich een plek achterin ons oog bevindt waar zich minder lichtgevoelige elementjes (de zogenaamde staafjes) bevinden. Deze plek gebruiken we als we recht op een object kijken. In dit gebied bevinden zich wel elementjes om kleuren te onderscheiden (de zogenaamde kegeltjes). Deze kegeltjes zijn veel minder gevoelig voor zwak licht. Dit is ook de reden waarom we ’s nachts veel moeilijker kleuren kunt onderscheiden. Je gebruikt dan namelijk vooral de staaf elementjes in je ogen en niet de kegeltjes.


Met een telescoop worden sterren met hogere magnitudes (dus zwakkere) zichtbaar. Hoeveel zwakker hangt af van de verhouding in oppervlakte van (de pupil van) het blote oog en die van het objectief van de telescoop. Een pupil heeft in het donker een diameter van ongeveer 6 mm, een (relatief kleine) telescoop van 60 mm levert dan al een factor 100 op, en dus een winst van 5 magnituden. De grensmagnitude zal hier dus 11 zijn. Grotere telescopen leveren meer winst op, voor iedere factor 10 in diameter dus 5 magnitudes. Bij fotografische waarneming kan de grensmagnitude nog verder verlegd worden door langer te belichten. Het licht wordt hier als het ware over een langere tijd opgespaard. In de overzichten van de sterren wordt altijd de schijnbare visuele magnitude aangegeven, tenzij anders vermeld.


Zenit (astronomie)

Het zenit of zenith is het hoogste punt van de sterrenhemel gezien vanuit het punt waar de waarnemer staat. Het is dus het punt recht boven de waarnemer. Een andere definitie is dat het zenit zich bevindt in de richting die tegengesteld is aan de richting van de aantrekkingskracht van de aarde. Deze definitie kan een iets ander "zenit" geven dan bovenstaande, maar het verschil is zeer klein; de richting van de zwaartekracht is eenvoudig te bepalen (een schietlood is het eenvoudigste instrument hiervoor) maar "recht boven" is wat minder eenvoudig te doen - het is mogelijk de horizon als uitgangspunt te nemen, maar ook die is niet altijd nauwkeurig aan te duiden. Vandaar deze zwaartekrachtgerelateerde definitie. In de rest van dit artikel wordt niet van deze, maar van de eerste definitie uitgegaan. Het zenit is voor iedere waarnemer anders (behalve voor waarnemers die zich boven elkaar bevinden - maar dat komt zelden voor). De zenitlijn is de lijn die de waarnemer met het zenit verbindt, deze staat loodrecht op het aardoppervlak en loopt dus precies verticaal. Hemellichamen met een declinatie die gelijk is aan de breedtegraad van de waarnemer zullen in hun dagelijkse baan precies door het zenit trekken. Precies tegenover het zenit ligt het nadir (in de richting van het middelpunt van de aarde - dus niet zichtbaar aan de hemel). Zenit en de rotatie-as van de aarde liggen aan de basis van het horizon-coördinatenstelsel, het "natuurlijke" coördinatensysteem voor de vastlegging van de positie van hemellichamen (met azimut en hoogte). Samen met de hemelpool legt het zenit het meridiaanvlak vast.
Vaak wordt in de volksmond de hoogste stand van de zon midden op de dag aangeduid als zenit. Men zegt dan dat de zon "in het zenit staat". Dit is per definitie alleen mogelijk op plaatsen die zich op of tussen de keerkringen bevinden (23,45° noorder- en zuiderbreedte) en dan nog alleen op een per breedtegraad verschillende datum. In het Engels wordt dit punt het subsolar point genoemd. Voor waarnemers die zich noordelijk of zuidelijk van beide keerkringen bevinden is de hoogte van de zon altijd minder dan 90°. De zon kan daar nooit in het zenit staan; het hoogste punt heeft wel een naam, nl. het culminatiepunt.


Coordinatenstelsel

Azimut. Klik hier.
Hoogte. Klik hier.
Declinatie. Klik hier.
Rechte klimming. Klik hier.
Afstanden aan de hemelkoepel worden doorgaans gemeten in graden. Ook de afstand tussen hemellichamen onderling worden in graden gemeten. Er zijn meerdere co-ordinaatsystemen in gebruik om deze hoekafstanden te meten en de voornaamste zijn azimut met de hoogte en declinatie met rechte klimming.


Lijst van objecten in ons zonnestelsel. Klik hier.

Bestudeer eerst bovenstaande cursus.
Vul de gaten in. Druk dan op de toets "Controleer" om je antwoorden te controleren. Gebruik wanneer aanwezig, de "Hints"-knop om een extra letter te krijgen, wanneer je het lastig vindt om een antwoord te geven. Je kan ook op de "[?]"-knop drukken om een aanwijzing te krijgen. Let wel: je verliest punten, wanneer je hints of aanwijzingen vraagt!

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, ALS HET WOORD BESTAAT,TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
   Aarde      aardse      asteroïden      bevroren      Bolide      bruin      bruine dwerg      Ceres      Daglicht zwerm      dubbelster      dwergen      dwergplaneten      elliptische      energie      Eris      Fotonen      gasreuzen      groter      hemellichamen      Herdermanen      ijs      ijsreuzen      Jupiter      kernfusiereacties      Kleine meteorenzwerm      kleiner      komeetachtige      komeetkern      komeetstaart      kometen      kwadraat      licht      lichtsnelheid      maan      manen      Mars      massa      Mercurius      Meteorenregen      Meteorenstorm      Meteorenzwerm      meteoroïde      Neptunus      planeten      planetoïden      plasma      Pluto      Proxima Centauri      Radiant drift      rotsig      Saturnus      Schijnbare radiant      snelheid      steenachtig      ster      Uranus      vallende      Venus      Vuurbal      waarnemingshorizon      waterstofgas      Zon      zuurstof      zwaartekrachtsveld   
VOOR MEER UITLEG OVER ZONNESTELSEL. KLIK OP ZONNESTELSEL

Een zonnestelsel is een verzameling van (zwarte gaten, sterren, bruine dwergen, planeten, dwergplaneten, planetoïden of asteroïden, manen, kometen, meteoren of vallende sterren) bestaande uit een centrale (een bolvormig hemellichaam, bestaande uit lichtgevend plasma) of (een tweetal sterren die om elkaar heen bewegen) met daaromheen (bevinden zich in een baan rond een ster. Hebben genoeg massa om met hun eigen zwaartekracht de interne krachten van hun eigen lichaam te overwinnen zodat daarmee een hydrostatisch evenwicht bewerkstelligd wordt (m.a.w. gedragen zich als een vloeistof en zijn daardoor nagenoeg rond). Hebben de omgeving van hun baan schoongeveegd van andere objecten) en (in een baan rond de zon draaien en geen energie produceren door kernfusie (in tegenstelling tot sterren), genoeg massa hebben zodat ze door hun eigen zwaartekracht (bijna) bolvormig geworden zijn en dus in hydrostatisch evenwicht zijn (in tegenstelling tot kleinere planetoïden), geen maan zijn van een andere planeet en hun baan niet vrijgemaakt (schoongeveegd) hebben van andere objecten) met hun eventuele (natuurlijke satellieten die rond een planeet, dwergplaneet of planetoïde, of eventueel een andere maan, draaien) en eventueel (stukken materie in ons zonnestelsel die zich evenals planeten in een baan om de zon bewegen) en (kleine hemellichamen die in vaak erg elliptische banen rond een ster draaien en uit ijs, gas en stof bestaan ("vuile sneeuwballen").


ZWARTE GATEN
Een zwart gat is een bijzonder hemellichaam, waaruit geen of materie kan ontsnappen als gevolg van zijn sterke .
(lichtdeeltjes) verliezen energie als ze tegen een zwaartekrachtsveld in bewegen. Bij bijzonder sterke zwaartekracht houden deze fotonen uiteindelijk geen energie meer over en komen ze tot stilstand. Vanaf het oppervlak van een superzwaar hemellichaam zou licht dus niet kunnen ontsnappen. Materie kan ook niet ontsnappen uit een zwart gat, omdat de maximumsnelheid van materie gelijk is aan de volgens de speciale relativiteitstheorie van Albert Einstein. Om een zwart gat ligt een bolvormig gebied waaruit ontsnappen niet mogelijk is. Het denkbeeldige oppervlak van deze bol heet de . De afstand van de waarnemingshorizon tot het centrum van het zwarte gat heet de Schwarzschildstraal. VOOR MEER UITLEG OVER DE ZWARTE GATEN. KLIK OP ZWARTE GATEN


STERREN
Een ster is een bolvormig hemellichaam, bestaande uit lichtgevend . Bij de meeste sterren is de druk en temperatuur van de inwendige gasconcentratie zo hoog dat er plaatsvinden. Daarbij worden enorme hoeveelheden geproduceerd die door de ster worden uitgezonden in verschillende golflengten. De belangrijkste golflengte is waarschijnlijk de spectrale band van het zichtbare . Ook de eindstadia van sterren, de witte en neutronensterren, waarin de kernfusie tot een einde is gekomen, worden tot de sterren gerekend. De dichtstbijzijnde ster is voor ons de zon. Daarna volgt de ster . VOOR MEER UITLEG OVER DE STERREN. KLIK OP STERREN


BRUINE DWERGEN
Een bruine dwerg is een object dat is dan een ster, maar dan een planeet. Bruine dwergen worden op dezelfde wijze gevormd als een ster, dat wil zeggen door contractie van een wolk . Bij een bruine dwerg is de van het samentrekkende gas echter onvoldoende om kernfusie van waterstof op gang te brengen. Volgens sommige astronomen kan men dan eigenlijk niet van een ster spreken als men (grootschalige) interne kernfusie als voorwaarde voor de definitie van een ster neemt. De naam 'bruine dwerg' wil overigens niet zeggen dat ze daadwerkelijk van kleur zijn, ze zijn voor het blote oog van een eventuele toeschouwer rood van kleur. De naam rode dwerg heeft echter al een andere betekenis: Het is een ster, dus met interne kernfusie, groter dan een , maar met minder dan de helft van de massa van de zon. De grens tussen bruine dwergen en rode dwergen ligt bij ongeveer 0,08 zonnemassa. VOOR MEER UITLEG OVER DE BRUINE DWERGEN. KLIK OP BRUINE DWERGEN


PLANETEN
Op basis van samenstelling, grootte en andere eigenschappen kunnen planeten worden ingedeeld in of terrestrische planeten, gasreuzen of . Aardse planeten kenmerken zich door het hebben van een oppervlak. Binnen ons zonnestelsel worden Mercurius, Venus, Aarde en Mars daartoe gerekend. Jupiter en Saturnus behoren tot de omdat deze grote planeten geen vast oppervlak hebben. In het verleden werden ook Uranus en Neptunus hiertoe gerekend, maar naarmate de kennis van het zonnestelsel toenam is er voor deze planeten een aparte categorie gemaakt; de ijsreuzen, omdat ze voornamelijk bestaan uit methaan, ammoniak en water. VOOR MEER UITLEG OVER DE PLANETEN. KLIK OP PLANETEN


Afmetingen (Zie nummers bij bovenstaande foto!)
Naam Diameter(km)Afstand tot de zon (km) Massa t.o.v. de aarde
1 = 1.392.000332.946,0
2 = 4.80057.910.0000,1
3 = 12.104108.208.9300,9
4 = 12.756149.597.8701,0
5 = 6.794227.936.6400,1
6 = 142.984778.412.010318,0
7 = 120.5361.426.725 40095,0
8 = 51.1182.870.972.20015,0
9 = 49.5724.498.252.90017,0

a = is een dwergplaneet in de eerste planetoïdengordel tussen Mars en Jupiter. Totdat de definitie van planeten veranderde op 24 augustus 2006 was Ceres de grootste (niet de helderste) planetoïde in het zonnestelsel. Het was de eerste planetoïde die ontdekt is (in 1801 door Giuseppe Piazzi) en had daarom catalogusnummer 1 gekregen: (1) Ceres.
b = is een in 1930 ontdekt hemellichaam in ons zonnestelsel dat tot 24 augustus 2006 werd geclassificeerd als planeet en sindsdien als dwergplaneet. Op 13 september 2006 kreeg Pluto ook een nummer in de catalogus van planetoïden; namelijk 134340. De dwergplaneet is vernoemd naar de gelijknamige Romeinse god van de onderwereld, Pluto.
c = is een dwergplaneet die is genoemd naar de Griekse godin van de twist. Ze werd reeds gefotografeerd op 21 oktober 2003, maar pas in 2005 geïdentificeerd als een bewegend object in ons zonnestelsel. De ontdekkers zijn Michael Brown (California Institute of Technology), Chad Trujillo (Gemini Observatory) en David Rabinowitz (Universiteit van Yale).
VOOR MEER UITLEG OVER DE DWERGPLANETEN. KLIK OP DWERGPLANETEN

PLANETOÏDEN
Planetoïden, ook wel , kleine planeten of mindere planeten genoemd, zijn stukken materie in ons zonnestelsel die zich evenals planeten in een baan om de zon bewegen. Er zijn er inmiddels ruim 300.000 bekend. Verreweg de meeste hebben banen tussen de planeten Mars en Jupiter. De grootste zijn bijna 1000 km groot, maar er zijn er ook zo klein als stof. Het materiaal schijnt vaak te zijn, maar soms is het ijzer- of nikkelhoudend en op grote afstand van de zon zijn er ook ijsplanetoïden. VOOR MEER UITLEG OVER DE PLANETOÏDEN. KLIK OP PLANETOÏDEN


KUIPERGORDEL
Ook in de Kuipergordel bevinden zich enorme hoeveelheden materie. De Kuipergordel is een gordel van vele miljarden , uit rots en ijs bestaande objecten, voorbij de baan van de achtste planeet van ons zonnestelsel, Neptunus. De gordel bevindt zich op 30 AE tot 50 AE afstand van de zon. Als deze objecten de zon naderen, gedragen ze zich als een komeet. Als een nieuw object ontdekt wordt is het niet altijd duidelijk of het een planetoïde of een komeet betreft. Beide krijgen een nummering volgens hetzelfde systeem.
De grote "Kuipergordel-objecten" worden ook wel aangeduid met de naam plutino's. De grootste van deze objecten die tot nog toe zijn ontdekt, zijn Eris, die waarschijnlijk groter is dan Pluto, en Quaoar, ontdekt in 2002, met een doorsnede van 1280 km, groter dan de grootste planetoïde Ceres en de maan Charon.
De planetoïden in de Kuipergordel (ook wel KBO's genoemd, Kuiper Belt Objects) zijn veel minder onderhevig aan de zwaartekracht van de zon, aangezien deze zwaartekracht met het van de afstand afneemt. Hierdoor kan door inwerking van zwaartekracht van andere hemellichamen of door botsen met andere planetoïden hun baan makkelijk verstoord worden, waardoor deze planetoïden de ruimte ingeslingerd worden of richting aarde afwijken. Door de grote massa en dus ook de grote zwaartekracht van Jupiter worden vele planetoïden door deze planeet opgevangen. VOOR MEER UITLEG OVER DE KUIPERGORDEL. KLIK OP KUIPERGORDEL


OORTWOLK
De Oortwolk is een wolk van vele miljarden komeetachtige objecten rondom ons zonnestelsel. Deze objecten bestaan waarschijnlijk grotendeels uit steen en en bevinden zich op een afstand van ongeveer 50.000 tot 100.000 astronomische eenheden (AE), dus tussen de 1 à 2 lichtjaar. dat betekent dat, als andere sterren ook zo'n wolk hebben, de wolken van nabijgelegen sterren in elkaar overlopen. VOOR MEER UITLEG OVER DE OORTWOLK. KLIK OP OORTWOLK


MANEN
De van de aarde Een natuurlijke maan of natuurlijke satelliet is een hemellichaam dat rond een planeet, dwergplaneet of planetoïde, of eventueel een andere maan, draait. Zo is de Maan de enige echte natuurlijke maan van de Aarde. Dactyl is de natuurlijke maan van de planetoïde 243 Ida. In het normale spraakgebruik wordt meestal kortweg over 'maan' of 'manen' gesproken. zijn manen die door hun zwaartekracht de stofdeeltjes van een planetaire ring bij elkaar houden. Objecten die in een hoefijzerbaan 'rond' een planeet draaien (zoals Cruithne) worden niet als echte maan gezien.

Per 1 februari 2006 zijn de volgende aantallen manen bij de planeten in ons zonnestelsel bekend: Aarde 1, Mars 2, Jupiter 63 (waarvan 61 bevestigde) , Saturnus 47 (waarvan 31 bevestigde), Uranus 27 (waarvan 21 bevestigde) en Neptunus 13 (waarvan 11 bevestigde). Dwergplaneet Pluto heeft er 3. Alle planeten samen hebben dus 153 ontdekte manen. Het aantal manen bij planetoïden bedraagt 88 (waarvan ongeveer de helft nog bevestiging behoeft). VOOR MEER UITLEG OVER DE OBJECTEN IN ONS ZONNESTELSEL. KLIK OP LIJST VAN OBJECTEN IN ONS ZONNESTELSEL


KOMETEN
Kometen zijn kleine hemellichamen die in vaak erg banen rond een ster draaien en uit ijs, gas en stof bestaan ("vuile sneeuwballen"). Wanneer een komeet dicht genoeg bij een ster komt en warmer wordt smelt een deel van de materie waaruit ze bestaat om een zogenaamde coma (een atmosfeer) en/of een te vormen. Het vaste deel van de komeet wordt dan de genoemd.
Kometen bestaan uit een kern (1-50 kilometer) met daaromheen een gaswolk (coma) van 100.000-1.000.000 kilometer groot en een of meerdere lange staarten (tot een miljard kilometer lang). De omlooptijd rond de ster kan een paar jaar tot vele duizenden jaren bedragen. VOOR MEER UITLEG OVER DE KOMETEN. KLIK OP KOMETEN


METEOREN
Meteoren verschijnen als snel bewegende strepen licht aan de nachtelijke hemel. Ze worden ook wel aangeduid als sterren. Meestal zijn ze wit of blauw-wit van kleur maar er worden ook wel gele en oranje gekleurde meteoren waargenomen. De kleur van de meteoor lijkt verband te houden met de en niet met de samenstelling. Roodachtige meteoren vertonen vaak een langgerekt spoor aan de hemel en lijken zich derhalve langzaam te verplaatsen. Zeer sporadisch komen er ook groenachtige kometen voor die over het algemeen erg helder zijn. De groene kleur zou afkomstig kunnen zijn van geionizeerd dat ontstaat bij de verbranding van de meteoor in de atmosfeer.
  1. is het punt aan de hemel van waaruit alle meteoren lijken te komen.
  2. is een erg heldere meteoor. Vaak is dit een meteoor die in stukken uit elkaar valt of explodeert. Het geluid van de explosie is soms hoorbaar.
  3. is een meteorenzwerm die overdag actief is, dat wil zeggen de radiant bevindt zich boven de horizon als ook de zon op is. Dergelijke zwermen zijn alleen maar met behulp van radar en radio-echos waarneembaar.
  4. is helderder dan een planeet of de helderste sterren. Dit betekent dat een vuurbal een helderheid van minimaal magnitude -4 moet hebben.
  5. Meteoor wordt in de volksmond ook wel vallende ster genoemd. In werkelijkheid is het een deeltje uit de ruimte, varierend in grootte van een stofdeeltje tot een flink rotsblok dat de aard-atmosfeer binnendringt. Door de wrijving met de atmosfeer wordt het deeltje verhit en verbrandt het geheel of gedeeltelijk in de atmosfeer. De meeste meteorenzwermen stammen af van stof dat door kometen is achtergelaten gedurende hun reis rond de zon.
  6. doet zich voor op het moment dat de aardbaan de baan van een meteorenzwerm kruist.
  7. doet zich voor op het moment dat de aardbaan verdichtingen in de baan van een meteorenzwerm kruist. Bij een dergelijk verschijnsel zijn er soms enkele honderden tot meer dan duizend meteoren per minuut zichtbaar.
  8. representeert de baan van meteoriden rond de zon. De meeste meteoren zijn een bijprodukt van kometen dus het is goed mogelijk dat er nog meteorïden zijn die bewegen in de baan van de bestaande komeet.
  9. Meteorenspoor is een spoor van geioniseerd stof en gas dat overblijft nadat een meteoor is verdampt. Het laat de baan van de meteoor zien, afgelegd in de dampkring.
  10. is een meteorenzwerm die in het maxum gemiddeld minder dan 10 meteoren per uur produceert.
  11. is de beweging van de radiant ten opzichte van de sterrenachtergrond. Alle meteorenzwermen vertonen dit verschijnsel. Het wordt veroorzaakt door de passage van de aarde door de baan van de meteorenzwerm.
  12. Zentihal Hourly Rate is het het gemiddeld aantal meteoren dat een waarnemer zou zien (bij een heldere, donkere nacht) als de radiant aan het zenit zou staan.

VOOR MEER UITLEG OVER DE METEOREN. KLIK OP METEOREN


METEORIETEN
Een meteoriet is het deel van een dat op de aarde inslaat na vanuit de ruimte door de atmosfeer te zijn gevallen. Tijdens de tocht door de dampkring wordt het materiaal sterk afgeremd en zeer heet; dit kan als een meteoor te zien zijn. In wezen is een meteoriet puin uit de ruimte. Aan de hand van de samenstelling van meteorieten kan soms bepaald worden wat de herkomst is. Zo zijn er al meer dan twintig gevonden die van de maan afkomstig zijn en zijn er meteorieten zoals ALH84001 gevonden, waarvan de herkomst Mars is. VOOR MEER UITLEG OVER DE METEORIETEN. KLIK OP METEORIETEN