Bij de studie van terrassen, stelden men vast, dat
verwering,
denudatie en
riviererosie sterk variëren met de heersende klimaten. En daarmee verschillen ook sterk de door deze processen gevormde reliëfs.
Lange tijd heeft men het reliëftype van onze streken, dat van de koelgematigde en humide gebieden van West-Europa en de Oostkust van de VS, als 'normaal' beschouwd. Men moet echter vaststellen, dat dit wereldwijd gezien allerminst normaal is, omdat ijstijden het reliëf hier grondig hebben beïnvloed. Tegenwoordig heeft men dan ook de reliëfvormen van aride, semiaride en tropische gebieden grondig bestudeerd. Hierbij moet men beseffen, dat de in deze gebieden gevormde reliëfs ook in onze ondergrond algemeen zijn terug te vinden.
Bij de bestudering van reliëfvormen moet men niet alleen letten op de toendertijd heersende klimaten ter plaatse, maar ook rekening houden met de duur van de inwerking, die van beslissende invloed is. 'Jonge' gebergten, die worden versneden door dalvormende rivieren, vertonen bv. andere reliëfs dan oudere gebergten, waar
exogene processen in hun afhankelijkheid van het klimaat, hun werking lange tijd hebben uitgeoefend.
Vlakke reliëfs komen in verschillende vormen voor, bv. als
kustvlakte en als
schiervlakte (peneplain). Kleine vlakke gebieden noemt men planaties of vervlakkingen. Meerdere aaneengesloten vlakke gebieden vormen een groot vlak oppervlak of een vlakte. Een sedeplain is een regressievlak, bv. van een zee, met als kenmerk regressiegrind.
(Regressie: is een term die in de geologie gebruikt wordt om aan te geven dat de kustlijn verschuift van meer continentaal naar meer bekkenwaarts. Dit hoeft niet direct een dalende zeespiegel te betekenen. Gedurende de geologische geschiedenis wisselden perioden van
transgressie en
regressie elkaar af. Deze afwisselingen hebben zich zowel regelmatig (cyclisch) als onregelmatig voorgedaan.) In sedimentaire gesteenten zijn perioden van regressie te herkennen aan de erosieve vlakken
PedimentenPedimenten is een voetvlakten met flauw hellende oppervlakken aan de voet van een gebergte of van geïsoleerde bergen of heuvels. Hun oppervlakte varieert van enkele m² tot vele km². De afwatering bestaat uit veel divergerende of waaiervormige, efemere (slechts zelden water bevattende beddingen). Pedimenten komen voor in de warmere klimaten: aride, semi-aride, mediterrane of
tropische savanneklimaten.
Aride (droge) pedimenten komen bv. voor in
Utah en
Arizona. Ze zijn enigszins concaaf (bol) en ze sluiten aan op een residuairgebergte (restgebergte). Dit laatste geeft al aan, dat erosie zeer lang haar werk heeft kunnen doen. Het pediment bestaat uit hetzelfde gesteente als het restgebergte. De oorzaak van haar ontstaan kan dus niet worden gezocht in een hardere laag, m.a.w. in verschil in resistentie. Op het pediment ligt meestal alleen een bedekking van los gesteente en wat zand, die verder van de berg iets dikker wordt. De dikte van deze puinlaag is gering, tot maximaal 1.50 m.
Conclusie: een pediment is dus een erosievlakte en geen accumulatievlakte. Op het erosievlak liggende steenbrokjes, die door latere afzettingen worden bedekt. Deze kan men in te onderzoeken profielen terugvinden als grindniveaus (stone lines of grindvloertjes).
Al lang geleden was er een vorm van erosie bekend, die pedimenten kon vormen. Bij hevige onweersbuien stroomt het water over het gehele oppervlak af. Deze krachtig stromende, enkele cm's dikke waterlaag, kan stenen en zand vervoeren. Men noemt zo'n waterlaag sheet flood. Een dun waterlaagje, dat afstroomt bij minder hevige stortbuien, wordt wel sheet wash genoemd.
Het restgebergte kan variëren van enkele kleine kopjes tot een flink gebergte. In dit laatste geval komen er uit het bergland
verwilderde rivieren, die zich divergerend (waaiervormig) vertakken. Bij hevige regenbuien stromen ze over en ze vormen dan ook een sheet flood of een sheet wash.
De hellingen van de residuaire bergen wijken door de afspoeling terug. Dat kan zover doorgaan, dat er nog nauwelijks enig reliëf overblijft in een pediment, dat is uitgegroeid tot een grote vlakte, die valt onder het begrip schiervlakte. Het zou heel goed kunnen zijn, dat veel van de eerder genoemde peneplains of schiervlakten op deze wijze zijn ontstaan in aride of semiaride gebieden en dus pedimenten =
pediplains zijn.
Aan de periferie, dus aan de onderrand van het flauw hellende pediment, blijft het getransporteerde materiaal liggen en wordt het dus gesedimenteerd. Een pediment, waarvan het benedengedeelte een accumulatievlakte is en ook wel een vlakte, ontstaan door verdrogen van meren of een
zoutvlakte heet een playa. Vanuit een playa kan materiaal worden weggevoerd door water of door de wind (denk aan
löss).
Als er, zoals in woestijnen vaak het geval is, geen afwatering naar zee is, dan verdampt het water en ontstaan er vaak zoutafzettingen.
Soortgelijke afzettingen heten
duricrusts of harde korsten. Ze vormen vaak de scheiding tussen de grondwaterspiegel en het oppervlaktewater. Ze kunnen ook bestaan uit kalk en heten dan
caliches of calcretes . Er bestaan ook kiezelkorsten = SiO
2-korsten,die
silcretes heten.
Als het gebergte meer puin levert dan de sheet flood van het pediment kan afvoeren, dan vormen er zich aan de voet van het restgebergte
piedmont fans of puinwaaiers. Van de berg afgaande wordt de korrelgrootte van het materiaal kleiner.
Degelijke piedmontafzettingen zijn in geologische tijden heel vaak ontstaan na
orogenese = gebergtevorming.
In een
mediterraan klimaat liggen de pedimenten veelal op weinig resistent gesteente en bovendien is er vaker en meer wateraanbod. Hierdoor ontstaan er sedimentatiepakketten, waarin dalen zijn uitgesneden. In de dalbodems kunnen bij klimaatschommelingen nieuwe insnijdingen ontstaan. Hierdoor kunnen pedimenten terrasgewijs boven elkaar komen te liggen. Dit soort pedimenten is door franse onderzoekers beschreven onder de naam
glacis (aardglooiïng). De klimaatsveranderingen, waardoor de terrasvormige pedimenten zijn ontstaan worden in verband gebracht met de
ijstijden.
In een
tropisch savanneklimaat is er sprake van een tropische regentijd, gevolgd door een lange tijd van droogte. Het gesteente onder de oppervlakte verweert tot een rode bodem. Door de open vegetatie kan het verweringsmateriaal gemakkelijk worden afgespoeld (Afspoelen = langs het aardoppervlak afvoeren van water, met sediment). Men spreekt dan ook van
spoelpedimenten of spoelvlakten.
De restbergen in spoelvlakten, met hun steile hellingen met veel chemische verwering, duidt men internationaal aan met de Duitse benaming
Inselberge. Stellig zijn ook enkele peneplains of schiervlakten te identificeren met deze spoelvlakten. Ze zijn dus ontstaan in een savanneklimaat, hetgeen ook wordt bevestigd door de er in voorkomende rode bodems. Voorbeelden zijnte vinden in de
Harz en in het
Thüringer Leisteengebergte.
Een tropisch klimaat is humide (vochtig). Er zijn wel inselbergen, maar die zijn minder steil en meer versneden. Dat komt, doordat door de zwaardere begroeiing de sheet floods worden afgeremd. De
afspoeling krijgt meer het karakter van afglijdende verplaatsing van verweerd materiaal (Creep = een zeer langzame massabeweging die jaren of zelfs eeuwen doorgaat).
De rivieren vervoeren fijnkorrelig verweringsmateriaal en ze snijden zich weinig diep en weinig terugwaarts in.
Tenslotte merkt men op, dat gebieden met pedimenten natuurlijk ook kunnen worden opgeheven. De pedimenten zijn dan meestal niet meer actief, m.a.w. het is een fossiel pediment. Voorbeelden vindt men veelvuldig in de
Ardennen. Blijven ze wel fungeren als pediment, dan spreekt men van rompvlakten (Rompvlakte = een tot schiervlakte gereduceerd voormalig gebergtemassief).