Werkwoord of persoonsvorm (model: schrijven/lezen)

Vul de gaten in
voorbeeld: (Rijzen) Het brood .....
Het brood rijst

Vul alle gaten in.
Klik dan op Controleer (om je antwoord te controleren).
Klik op hint en je krijgt de volgende letter.
Als je hints gebruikt, verlies je punten.

1. (schrijven) De leraar met krijt op het bord.
2. (lezen) Het meisje het moeilijke woord zonder problemen.
3. (proeven) De kok van de heerlijke saus.
4. (geven) Ik een potlood aan haar.
5. (blazen) Het kindje in haar beker.
6. (reizen) Jij naar alle landen van de wereld.
7. (wuiven) De president vanop het balkon.
8. (peinzen) De toets is moeilijk. Hij denkt en lang.
9. (kiezen) Welke broek hij? De blauwe of de zwarte?
10. (weven) De vogel zijn nest met kleine takjes.