Tegenwoordige Tijd 7

De Tegenwoordige tijd

Vervoeg de werkwoorden in de Tegenwoordige Tijd (=nu)
1. De jongen (menen) het echt!
2. Moeder (mengen) de bloem met de boter.
3. De kinderen (meppen) de anderen steeds in het gezicht.
4. De boeren (mesten) het veld.
5. Ik (meten) de afstand van thuis naar school.
6. (Mikken) jij altijd correct?
7. De boef (misleiden) het oude vrouwtje.
8. Hij (missen) ons zeker niet!
9. De naaister (naaien) al haar kledij zelf.
10. (Nadenken) toch eerst voor je zomaar iets zegt.
11. Zo’n raket kan de snelste vliegtuigen (neerhalen) .
12. (Nemen) jij nog een koekje?
13. Kim moet de bundels nog (nieten) .
14. Het kindje (niezen) de hele dag door.
15. De molenaar (malen) al het graan in de molen.
16. Ik weet niet meer precies hoe deze plant (noemen) .
17. Het publiek (nomineren) alle kandidaten.
18. (Noteren) jij alle gegevens van deze persoon?
19. Sandra (nuanceren) haar problemen steeds weer.
20. Mijn vader (nummeren) steeds al zijn dossiers.
21. De agenten (observeren) een criminele bende.
22. Ik (oefenen) elke avond.
23. Kan jij eens proberen om je vriendje (ompraten) ?
24. In wintertijd (omschakelen) we de tijd .
25. Moeder (omwisselen) de borden snel .
26. De regering (onderhandelen) niet met terroristen.
27. Jouw kind (ondermijnen) mijn gezag thuis.
28. Mijn ouders (ondervragen) me elke avond.
29. Op school (onderwijzen) men kennis.
30. Kim en Sam (ontbijten) elke morgen samen.