Tegenwoordige Tijd 2

De Tegenwoordige tijd

Vervoeg de werkwoorden in de Tegenwoordige Tijd (=nu)
1. De nieuwe leerling (beantwoorden) snel de vraag van de leraar.
2. Oma (bedanken) eerst alle gasten.
3. Ik kan echt niets anders (bedenken) !
4. Die jongen (bedriegen) zijn vriendin weer.
5. (Beginnen) jij nu ook al?
6. De dokter (begraven) zijn overleden kater in de tuin.
7. Ouders (begrijpen) hun kinderen niet altijd even goed.
8. Een vriendelijke vrouw (begroeten) de directeur.
9. Als je goed studeert, (behalen) je zeker een diploma!
10. Een voetballer (beheersen) zijn sport zeer goed.
11. De dader (bekennen) zijn misstap meteen aan de politie.
12. Mensen (bekijken) anderen steeds op straat.
13. Het vuilnis (belanden) op de stortplaats van de stad.
14. Het hek moet de hond (beletten) op straat te komen.
15. De leraar (bellen) de ouders van een leerling op.
16. (Beloven) je mij eeuwige trouw?
17. Sanne (beoefenen) al jaren het turnen.
18. De directies (benoemen) de leraren na een aantal jaren werk.
19. De trein (bereiken) het station van Leuven na 17u00.
20. De dame (beschrijven) de dief nauwkeurig.
21. Onze leerlingen (beslissen) zelf over de artikels van het nieuwe magazine.
22. Door het kopen van deze wagen (besparen) u de helft van de prijs.
23. Moeder (bespreken) de problemen met haar man.
24. Ik (betalen) minder bij deze firma.
25. De jeugd (bewegen) te weinig.
26. De smokkelaars (bezetten) het bedrijf totdat de politie hen laat ontsnappen.
27. Blaffende honden (bijten) niet!
28. Een kat is geen hond, deze (blaffen) niet!
29. De school (blijven) een aangename leeromgeving.
30. Door dat ongeval (bloeden) het meisje hevig.