Tegenwoordige Tijd 1

De Tegenwoordige tijd

Vervoeg de werkwoorden in de Tegenwoordige Tijd (=nu)
1. De jongen (aaien) de kat thuis.
2. Die krant (aanbieden) ons een gratis exemplaar .
3. Het eten (aanbranden) .
4. De dag (aanbreken) .
5. Wij kunnen niet blijven (aandringen) .
6. Jullie (aanduiden) de weg toch goed ?
7. De leraren (aanhalen) verschillende keren dat je je woordenboek moet gebruiken.
8. Onze trein (aankomen) in het station van Leuven.
9. De leerlingen moeten zich (aanmelden) op het secretariaat.
10. Het meisje (aanpassen) zich niet in de klas.
11. Ik (aanraden) je een andere keuze te maken!
12. De olifant (aanraken) het kind met zijn slurf.
13. (Aansteken) jij de lichten even ?
14. Zo'n groot aantal moet je steeds vooraf (aanvragen) .
15. (Aanwijzen) hij de gevraagde plaatsen ?
16. Die broek (accentueren) haar lichaam.
17. De ouders (accepteren) de keuze van hun kinderen.
18. Hoe kan je zo'n lief kind nu (achterlaten) ?
19. De achttienjarige (activeren) zijn kaart bij de bank.
20. De leraar (adviseren) je om een andere richting te kiezen.
21. (Afblijven) van die taart !
22. Ik (afdrukken) die papieren wel zelf !
23. (Afspreken) we in de sporthal ?
24. De bal (afvallen) van de kast .
25. Bryan (amuseren) zich in de klas met de nieuwe leerlingen.
26. Een dokter (analyseren) de symptomen van zijn patiënt.
27. Sarah (annuleren) de busreis van vandaag.
28. Het gebouw (baden) in het zonlicht.
29. Zondag (bakken) de bakkers vers brood.
30. Die bus (balanceren) op de afgrond.